Interview strafrechtadvocaat Richard Korver: “Als je nu aangifte doet, mag je blij zijn als de zedenpolitie over anderhalf jaar het onderzoek start.”

U verdedigt zowel mensen die slachtoffer zijn van een zedenmisdrijf en ook mensen die ervan beschuldigd worden. Dat vind ik wel een aparte combinatie. Ik denk dat heel veel mensen dat niet van u weten, u bent meer bekend als slachtofferadvocaat. Wat kunt u daarover vertellen?

Nou ja kijk, heel veel mensen begrijpen het eigenlijk wel als je zegt: ik doe arbeidsrecht en ik sta werkgevers en werknemers bij. Dat vind iedereen normaal. En bij dit soort zaken vinden mensen het bijzonder. Terwijl het voor mij eigenlijk hetzelfde is. Ik ben advocaat en als advocaat behartig je de belangen van 1 persoon. Exclusief he? Je houdt vrijwel nooit met rekening met andere belangen. Tenzij dat het belang van mijn cliënt heel erg gaat schaden, dan moet ik daar wel rekening mee houden. Je komt exclusief op voor 1 kant van de medaille. Dat gaat altijd beter als je ook weet wat er aan de andere kant van de medaille gebeurt. Ik denk zelf dat ik een betere advocaat ben omdat ik beide kanten kan belichten.

 

Hebt u dat vanaf het begin van uw loopbaan gedaan?

Ja. Toen ik advocaat werd, was ik dertig. Ik wilde eigenlijk als klein kind of acteur of advocaat worden. Eerst heb ik het eerste geprobeerd, daarna ben ik het tweede geworden. In dat vak van advocaat zijn moet je ook wel kunnen acteren. Al is het maar omdat je dan een pleidooi goed over het voetlicht kan brengen. Ik zou bijna zeggen: ik heb nu het beste van twee werelden.
Ik sta zowel slachtoffers als verdachten bij. Ik doe veel zedenzaken, maar ik doe ook moord en andere misdrijven. Ik vind het heel normaal om beide kanten te doen.

Ik heb voor het eerst van u gehoord toen u betrokken was bij de zaak van Robert M, die op een crèche in Amsterdam heel veel kinderen had misbruikt. U hebt toen veel ouders vertegenwoordigd als slachtofferadvocaat. Hoe kwamen die bij u terecht?

Eigenlijk was dat toevallig. Dat jongetje waarmee de zaak is begonnen, die zaak die ook bij Opsporing Verzocht werd getoond, diens ouders waren mijn eerste cliënten in die zaak. Ik ben daarna bij één van de voorlichtingsbijeenkomsten geweest. Dat was bij de tweede bijeenkomst en toen werd bekend dat ik de advocaat was van (de ouders van) dat jongetje. En dan is dat een soort sneeuwbaleffect, heel veel van die ouders kenden elkaar. Ze praten met elkaar op de crèche en dan gaat dat vanzelf.

Was die zaak ook het startpunt dat u zich actiever voor het spreekrecht van slachtoffers in ging zetten? Of zat er nog een voorgeschiedenis aan vast?

Nee, ik heb dat eerder ook gedaan. Ik was bijvoorbeeld ook de advocaat van de familie van Gabrielle Cevat. Gabrielle was een agente die doodgeschoten is in de stad. Ook toen al heb ik me druk gemaakt over spreekrecht. Alleen, de Amsterdamse zedenzaak was bijzonder omdat daar de misbruiker de kinderen selecteerde op het criterium dat ze niet konden praten. Dat deed iets bij mij van ‘ja, maar wacht even, we gaan toch niet een crimineel die zijn slachtoffers kiest op de kwaliteit dat ze niet kunnen praten belonen doordat ze niet kunnen spreken?’ Ik vond dat dan de ouders van die baby’s daarom moesten kunnen spreken.
Dat waren heel veel mensen niet met mij eens, die zeiden ‘zo staat het niet in de wet’. Maar het is me wel gelukt. Dus, ik heb me daar wel extreem hard voor gemaakt in die zaak, maar ik deed het daarvoor ook al.

We zijn nu al meer dan tien jaar verder, er is veel ontwikkeling geweest op het gebied van het spreekrecht. Ik heb vanaf september 2023 een half jaar lang alle zedenzaken bij de rechtbank van Amsterdam bezocht. Het viel me in sommige zaken op dat het taalgebruik bij de sprekers een soort van ‘jargon’ is geworden, waarbij de woorden ‘aangereikt’ worden door Slachtofferhulp. Hoe ervaart u dat?

In de zaken die ik zelf doe, laat ik mensen zelf hun spreekrecht vorm geven. Dus het zijn hun woorden. Daar redigeer ik wel eens in. Als ik vind dat het te ver gaat. Als iemand roept: “Ik wil jou wel doodsteken.”, dan zeg ik ‘Nou, dat gaan we niet doen in de zittingszaal.’ Of iets als ‘Je bent een vieze, vuile pedo’, dan zeg ik ook ‘sorry, dat gaan we niet doen.’ Ik leg ook uit aan mensen waarom ik vind dat dat niet moet.

En wat is dat dan?

Nou, kijk. Je moet A: niet zelf strafbare feiten gaan plegen. Niet mensen gaan bedreigen, niet mensen gaan beledigen. B: moet je jezelf niet verlagen tot het niveau waar je normaal gesproken zelf helemaal niet zit. En C: moet je ook kijken naar welk effect je ermee wil bereiken. Wil je bereiken dat de rechter weet wat het allemaal voor jou betekent? Wil je bereiken dat de rechter zwaarder straft? Wil je bereiken dat die verdachte bang van je wordt? Wat is het doel van je spreekrecht? Daar heb ik het dan met die mensen over.
Mensen hebben hele wisselende doelen met hun spreekrecht. Sommige mensen zeggen ‘ik doe dit voor mezelf om het af te kunnen sluiten.’ Dat is bijna therapeutisch. Dat is een ander doel dan wanneer je zegt: ‘ik wil vooral dat die dader behandeling krijgt, want ik wil voorkomen dat nog een ander kind slachtoffer wordt.’ Dat is een heel ander doel met een hele andere toon. Ik kijk dus echt per client naar wat die wil en ermee wil bereiken en welke stijl daarbij past.
Als u zegt: ‘er ontstaat een bepaald jargon’ dan kan ik me daar niet veel bij voorstellen bij de mensen die ik zelf bijsta, want ik wil echt dat een cliënt het in zijn eigen woorden doet. Het onttrekt zich aan mijn waarneming of mensen die bijgestaan worden door Slachtofferhulp dat meer vanuit een bepaald format formuleren.
Wat voor jargon is dat dan waar u op doelt?

Ik kan niet direct een concreet voorbeeld citeren. Het komt soms over alsof een slachtoffer zich sommige zaken die gebeurden tijdens het misdrijf niet heel erg bewust was. En dat die dan later als het ware door Slachtofferhulp worden ‘uitgelegd’/aangereikt als zijnde dat die passen bij slachtofferschap. En als het dan op zitting tijdens het spreekrecht wordt beschreven dat ze dan die woorden gaan gebruiken.

Dat kan. Wat ik echter ook veel zie is dat mensen iets meemaken en pas later in hun leven zich realiseren ‘he wacht even, wat daar gebeurde, dat klopt niet. En dat die zich pas later realiseren ‘ik verstijfde eigenlijk.’ Dat ze zich in het moment zelf door de angst niet bewust waren, maar later wel. Dat kan het ook zijn.

Nu ben ik natuurlijk van Platform Potifar, dat zich richt op mannen die ten onrechte worden beschuldigd van een zedendelict. Ik heb het eerst ook wel ‘vals beschuldigd’ genoemd, maar ben tijdens mijn eigen zaak door vrienden ‘gecorrigeerd’ om het taalgebruik zo neutraal mogelijk te houden. Dat is ontzettend lastig, omdat wat je voelt qua emoties veel en veel erger is dan wat je in een achtbaan ervaart.

Het is van beide kanten niet te verlangen. Niet voor een slachtoffer, maar net zo goed voor een verdachte niet. Al helemaal niet als die verdachte ten onrechte beticht wordt. Want je wordt nogal van iets beticht. Je wilt het wel uitschreeuwen. Ik heb natuurlijk ook zelf mensen bijgestaan die zeiden ‘ik heb dit niet gedaan.’ En die bij wijze van spreken het liefst de aangeefster op de bek wilden timmeren. Dat is een heel voorstelbare emotie.
Omgekeerd ook: als jij ouder bent en je kind is misbruikt, is het ook voorstelbaar dat je heel kwaad bent op degene die dat gedaan heeft. Alleen ja, we hebben wel met zijn allen afgesproken in een rechtstaat te leven. En dan worden dat soort conflicten uitgevochten voor de rechter. Dat doen we dan op een beschaafde manier. Zo beschaafd mogelijk. Daar probeer ik mensen, of het nou verdachten zijn of slachtoffers, altijd bij te helpen.

Onlangs heeft de Eerste Kamer de nieuwe Wet Seksuele Misdrijven aangenomen. De bedoeling is dat die per 1 juli in zal gaan. Ik heb een statistiek meegenomen van het Centraal Bureau voor de Statistiek van het aantal zedenzaken van de afgelopen tien jaar.

Dat neemt af.

Het aantal meldingen en aangiftes is enorm toegenomen. Maar het aantal veroordelingen nauwelijks. In het wetgevingstraject in de Eerste Kamer is de minister van Justitie en Veiligheid uitvoerig bevraagd of ze wel genoeg politiemensen heeft om de nieuwe Wet uit te voeren.

Dan komt er een glibberig antwoord…

Exact. Een glibberig antwoord. Waardoor je net niet kan zeggen ‘ze heeft niets gedaan.’ Maar als ik de rekensom maak, denk ik van ‘het kan niet waar zijn dat het aantal aangiftes en meldingen wel met 25 tot 30 % stijgt…

Geldt dit voor alle zedenmisdrijven wat je nu zegt? Of een bepaald type?

Ik heb het speciaal over de delicten aanranding en verkrachting. De andere types passen minder goed bij Platform Potifar.

In 2023 was het aantal een stuk lager dan in 2022.

Dat klopt, maar ik kijk naar de lange termijntrend en die is stijgend. De piek in 2022 was mogelijk te wijten aan de extra aandacht voor zedendelicten door de publiciteit rondom de beschuldigingen bij The Voice of Holland. Maar de nieuwe wet gaat pas in per 1 juli, dus die stijging kan dan nog flink doorzetten.

De verwachting is wel bij de mensen in het land die met dit onderwerp bezig zijn, dat dit een gigantische toestroom aan zaken op zal leveren. Dat in ieder geval de politie daar heel erg bang voor is.

Ben je als minister dan niet bezig om voor mensen die slachtoffer zijn, alsook voor de mannen die verdacht worden een grote teleurstelling te organiseren?

Er zijn ook mensen die zeggen ‘het is een fopspeen’. Ga je mensen blij maken met een dooie mus? En dat risico is er als het inderdaad zo zal zijn dat het aantal aangiftes drastisch stijgt. Want laten we wel wezen: de politie kan het nu al niet aan. En als je ziet, ik noem het maar even ‘de uittocht van de grijze duiven’. De mensen die met pensioen gaan. Bij de politie zijn dat de komende jaren echt duizenden. En die komen niet in dezelfde aantallen terug.
Dus dat betekent: wat nu tekort is, nog verergert. Dus dan ben ik aan de ene kant wel met u eens dat dit een recept is voor teleurstelling. De andere kant is dat de overheid zegt ‘we willen een ander soort seksuele moraal’. Dat merk ik zelf ook: dat de seksuele moraliteit drastisch aan het veranderen is.

Hoe merkt u dat?

Nou, ik geef bijvoorbeeld ook les op de universiteit, aan jonge mensen. Die praten heel anders over seks dan mensen van mijn generatie. Daar merk je enorme verschillen. Waar laten we maar zeggen de vijftig plussers wat lacherig doen over dat er wederzijds consent moet zijn. En zeggen ‘moet je dan iedere keer een contractje tekenen als je wil zoenen? En daarna weer een contractje als je wil voelen?’ enzovoort vinden de jonge mensen dat echt krankzinnig dat dit belachelijk wordt gemaakt. Die vinden dat heel normaal. Als je beide generaties spreekt zie je een wereld van verschil, dat is best bijzonder. Toen ikzelf studeerde had je het gevoel dat de hele maatschappij grosso modo wel hetzelfde dacht over seksuele normen en waarden. Natuurlijk had je toen ook de streng gereformeerden die er anders in zaten dan de vrijgevochtenen. Maar grosso modo waren we het wel met elkaar eens ‘dit doe je niet, dat kan wel’.

Nu zie je daar meer extreme verschillen in. Dat is best link, want als je niet uitkijkt weet niemand meer waar die aan toe is. Als je dan als wetgever zegt: daar wil ik meer duidelijkheid in creëren. Dat snap ik wel.

Ik ben nu 57 jaar en heb in al die decennia hele verschillende beoordelingskaders op het gebied van seksuele moraal meegemaakt. Daaruit kan je ook concluderen: dat het geen statische situatie is en over tien jaar kan er weer heel anders gedacht worden dan nu in de nieuwe wet komt te staan.

Ik denk dat dat eigenlijk een gegeven is. Alleen, wat wel statisch was, dat was de wet. Die was zo’n beetje honderd jaar oud. We hebben ook een tijd gehad in dit land dat verkrachting binnen het huwelijk niet strafbaar was. Dus je ziet wel: de wetgever loopt altijd achter maatschappelijke ontwikkelingen aan. Maar ik denk wel dat het tijd werd om de wet aan te passen.

Er is nog een ander aspect aan deze tijd. Ik heb het gevoel dat je het hele idee van een valse beschuldiging nu niet in de media kan krijgen. Het is gewoon een soort non-onderwerp.

Ik begrijp heel goed wat je zegt. Het is ook heel erg moeilijk om daar aandacht voor te krijgen. Ik vind ook dat we op moeten passen met zijn allen dat de balans niet doorslaat naar het beschermen van iedereen die zichzelf slachtoffer noemt. Je ziet het in allerlei aantijgingen van ‘grensoverschrijdend gedrag’. Je noemde zelf al The Voice of Holland. Voor je het weet is iemand zijn baan kwijt en uit zijn sociale omgeving gekotst.
Dus ik sta ook diverse mensen bij die beschuldigd worden van grensoverschrijdend gedrag op basis van roddel en achterklap. Want meer is het soms niet. En dan zegt zo’n organisatie ‘we huren een bureautje in’ met het gehalte ‘wie betaalt, bepaalt’. En dat vind ik een hele gevaarlijke ontwikkeling.

Het is ook enigszins een vage term, grensoverschrijdend gedrag. Gaat het bij die zaken om arbeidsconflicten?

Ik heb veel zaken gehad waar een arbeidsconflict ontstond en dan zegt iemand ‘ik voel me niet meer veilig. Jij bent mijn grens over gegaan. ’ Dat is misschien ook een opvoedding, een generatieding. De veelbesproken generatie Z, die vindt dat de wereld om hen draait. En zelf allerlei grenzen stellen waarvan wij vroeger dachten ‘dat zal toch niet waar zijn?’.
Dus vandaar dat die noodzaak voor maatschappelijke consensus over wat kan wel en wat niet kan zo belangrijk is.

Zeker. Dat moet wel besproken worden. Maar neem zo’n zaak als die van Marco Borsato. Die wacht nu al bijna 3 jaar en er is nog geen zicht op een zitting.

Ja, maar ik weet niet hoe dat komt. Het kan best zijn dat meneer Borsato zelf allerlei onderzoekswensen heeft ingediend. En dat dat nu allemaal uit gerechercheerd wordt.

Maar er is nog geen zitting geweest, waarop onderzoekswensen naar voren konden worden gebracht. Zelfs niet met zekerheid vastgesteld of er wel een zitting komt.

Nee. Maar dat is precies die onderzoeksfase. Iemand doet aangifte. Justitie gaat dat onderzoeken. Dat hoor je als verdachte. Dan kun je als verdachte ook zeggen van ‘Ho even, ik heb dat niet gedaan, ga maar praten met Pietje, kijk maar in mijn telefoon en weet ik veel wat voor onderzoek je allemaal je kunt doen. Dat kun je ook als verdachte verlangen. Meneer Borsato heeft 2 hele goede advocaten, meneer en mevrouw Knoops. Die weten wel hoe je zo’n onderzoek moet inrichten. Dus de reden waarom dit zolang duurt ken ik niet.

Dat begrijp ik. Het gaat mij even niet slechts om de casus van Borsato. Meer in het algemeen heb ik wel enig zicht gekregen op wat voor zaken op zitting komen. Maar nog niet op waar die bulk van zaken uit bestaat die nooit op zitting komt en hoe lang die trajecten zijn.

Tergend lang. Eigenlijk is het nu zo dat als je nu aangifte doet je blij mag zijn als de zedenpolitie over anderhalf jaar het onderzoek start.

Start!

Start. Ik heb zaken waar de politie na anderhalf jaar dat dossier eens pakt en dan bellen ze het slachtoffer op en zeggen ze ‘goh, mevrouw, kunt u nog even langskomen met uw telefoon?’ En dan zegt ze: “Mijn telefoon? Die heb ik allang verkocht/verwisseld, et cetera”. Er gaat ook veel bewijs verloren daardoor. Wij hebben daar als advocaten al meerdere keren over geklaagd. Zowel advocaten van verdachten als advocaten van slachtoffers: als je nou zo’n aangifte opneemt, maak dan in godsnaam direct een forensische kopie van zo’n telefoon. Dat in ieder geval die data veilig gesteld zijn. Ik geloof dat dit zo langzamerhand begint door te dringen.

Er zijn wel meer situaties waar je van denkt ‘prima dat je een capaciteitsprobleem hebt bij de zedenpolitie, maar dit kan toch niet zo moeilijk zijn om te bedenken als de tijd verloopt dan sommige dingen niet meer vindbaar zijn?

Ik heb ook situaties meegemaakt, dat een verdachte een brief thuiskrijgt met de mededeling ‘Hallo mijnheer, u wordt verdacht van een ernstig zedenmisdrijf. Wij willen u graag spreken. Kunt u aanstaande woensdag op het bureau langskomen en uw laptop en telefoon meenemen.’ Tsja, je denkt toch niet als dit gaat om iemand met kinderporno, dat daar nog iets op te vinden is. Dat is dan weg.
Het gehalte amateurisme is soms heel hoog. Ik zie ook gelukkig zaken waar het goed gaat hoor, maar ja, dit soort zaken maak ik nog steeds mee.

De zedenpolitie is een speciale afdeling. Er is ook een afdeling mensenhandel, wat vaak raakt aan zeden. Daar zag ik ook een verschil: bij mensenhandel zaken zijn altijd een paar rechercheurs die aan de zaak gewerkt hebben op de zitting om er van te leren. Bij zeden heb ik dat nooit gezien. Hebben die wel zicht op hoe zo’n zaak verloopt?

Ze gaan soms wel hoor. Bij mensenhandel gaat het vaak om grotere organisaties en zit er ook een groter team van de politie op. Dan is het gemakkelijker om tegen iemand te zeggen ‘ga jij even kijken.’ Terwijl een gemiddelde zedenzaak door 1 of 2 zedenrechercheurs wordt gedraaid. Daar zit niet een heel team op. Als je de capaciteitsproblemen kent en het anderhalf jaar duurt voor het dossier wordt opgepakt dan kan ik me voorstellen dat je als chef zegt: ‘Jullie gaan niet naar elke zaak toe.’

Waarom ik daar toch op terugkom is: als je het moet doen met het proces-verbaal van een zitting of een krantenverslag… dat is totaal anders dan wanneer je de zitting meemaakt. Het vonnis gaat meestal alleen maar puur over de juridische kwalificatie en worden soms ook niet alle juridische overwegingen meegenomen. Maar alleen wat kernpunten waardoor de rechters vinden dat het wel of niet heeft plaatsgevonden. Terwijl op zitting een scala van onderwerpen voorbij komen die je lang niet altijd terug ziet in het verslag.
Als je het dan ook nog eens bekijkt vanuit het perspectief van iemand die ten onrechte wordt verdacht, is dat ook nog eens heel anders van hoe zedenrechercheurs een zaak benaderen: “Kunnen wij hier een bewijsbare zaak van maken?”

Dat is eigenlijk het aloude probleem, dat als je politieman bent of officier van justitie en leiding geeft aan zo’n onderzoek, dan zie je vaak toch de reflex ‘wij willen bewijzen dat die verkrachting heeft plaats gevonden, of die moord gepleegd is of die inbraak gedaan.’ Dat is niet eens zeden-eigen, maar gewoon opsporings-eigen. Politiemensen willen boeven vangen. Officieren van justitie ook.
In Amerika is het verplicht om alles wat je onderzoekt ook in het dossier te stoppen. Die verplichting hebben wij niet. Dat irriteert mij eerlijk gezegd best. Want, dat kan dus ook inhouden dat allerlei ontlastende zaken niet in het dossier terecht komen. Dat is natuurlijk bloedlink.
Dan kun je als advocaat niet eens wijzen op een tunnelvisie, omdat je niet weet dat die andere kant er ook is. Dat is een terechte zorg die je hebt.

Het type zedenzaken wat ik in een half jaar zag op zitting vond ik over het algemeen geen flutzaken. Niet het type waar Jantje en Truusje op een avond seks hebben gehad en Truusje vond het achteraf niet zo leuk en is naar de politie gehold en dat die zegt ‘kom maar hier, dan gaan wij er wel een zaak van maken.’ Meestal is het toch veel complexer. Als je dat meeneemt in wat er komen gaat na de invoering van de nieuwe Wet Seksuele Misdrijven waar wel de aangiftemogelijkheid gemakkelijker wordt, maar niet de bewijslast. Roept de vraag op: gaan die zaken wel echt op zitting komen? Als het bewijsminimum even zwaar is?
Anders zou de situatie kunnen worden dat de rechtbank zware zaken moet laten vallen om dit soort zaken op zitting te kunnen behandelen, omdat er niet genoeg capaciteit is. Een verdringingseffect.

Ja, dan kom je inderdaad op ‘hoe prioriteer je de behandeling van zaken’. En zou je kunnen zeggen: zaken met opzetverkrachting krijgen voorrang boven zaken van schuldverkrachting. Dat zou een verdeling kunnen zijn waarvan je denkt ‘die is logisch’. Een zware mishandeling gaat ook eerder naar de meervoudige rechtbank dan een lichte mishandeling. Die gaat eerder naar de politierechter.
Je kan je voorstellen dat bij eenvoudige zedenzaken je die vaker af laat handelen door een enkele rechter.

Worden nu alle zedenzaken bij de meervoudige rechtbank (met drie rechters) behandeld?

Eigenlijk wel. Kijk, een schennispleger niet. Aanranding heel soms niet, maar vaak toch wel. En verkrachting altijd.

Dat is in Amerika ook anders, toch?

Ja. De idee is dat de kwaliteit van de rechtspraak hoger wordt als je dat laat doen door drie rechters die het met elkaar eens moeten worden. Een rechter kan toch, bij wijze van spreken God in Frankrijk worden. Die kan zijn eigen voorkeuren en afkeuren hebben. Die discussie heb je niet of althans minder bij drie rechters. Je loopt een risico dat een alleenstaande rechter zich helemaal loszingt van de realiteit. Daar zie je in Amerika ook genoeg voorbeelden van.
Uit efficiency kan je wel zeggen als drie rechters honderd zaken per jaar kunnen doen en je trekt ze uit elkaar, dan kunnen ze driehonderd zaken doen per jaar.

Of je kiest voor een middenweg…
Ik wil nu een ander aspect benoemen. Ik heb regelmatig gezien dat tijdens een zitting de officier van justitie tijdens de hele zitting niet 1 keer naar de verdachte kijkt. Ik heb me daar ook ontzettend aan geërgerd. Zeker als je je voorstelt dat iemand daar ten onrechte zit. Het geeft het gevoel ‘ik ben maar een poppetje in hun juridische toneelstuk.’

Ja. Dat snap ik heel goed.

Ik vind het meer dan onfatsoenlijk. Als je dat vergelijkt met de voorzitter van de rechters: die richt zich wel rechtstreeks tot de verdachte. De andere twee rechters: vaak niet!

Het is natuurlijk zo dat de voorzitter het gesprek voert met de verdachte. Over het dossier. Die probeert echt rapport op te bouwen met zo’n verdachte om dat gesprek te krijgen om maar antwoorden te krijgen. Als de andere rechters de verdachte een vraag stellen, doen ze dat op dat moment ook. Maar daarnaast vaak niet. Dan kijken ze bijvoorbeeld naar het slachtoffer. Hoe die reageert. Ik weet dat sommige rechters zeggen; ‘ik kijk liever niet naar die man. Maar luister heel goed naar wat hij zegt. En kijk hoe anderen daarop reageren.’ Dat geeft misschien meer informatie dan wanneer hij alleen naar de verdachte zou blijven kijken.
Wat de officier van justitie betreft. Ja, weet je, het zijn net mensen. Die zijn in mijn ogen echt heel verschillend. Ik ken er die ook dat gesprek aangaan. Maar ik ken er ook die denken ‘ja, ik heb een dossier en daar zit genoeg in. Het interesseert me verder niet meer wat die meneer te zeggen heeft.’
Dat vind ik zelf geen goede houding. Je moet dat gesprek aangaan. Bekent hij of bekent hij niet?. Als hij bekent, wat vindt hij er dan van? Als je een zaak goed wil begrijpen, moet je met diegene in gesprek. Of het nou het slachtoffer is, of de verdachte.

Mijn gedachte is ook: het blijft een mens.

Jazeker. Je loopt het risico bij zedenzaken, zeker als er kinderen slachtoffer zijn, dan wordt de emotie hoger bij veel mensen. Het kan zijn dat er dan iemand zit die misschien hele nare dingen heeft gedaan, maar dat betekent niet dat je niet meer de moeite moet nemen in gesprek te gaan.

Wat mij daarom des te meer opviel: de verdachten reageren heel verschillend. Sommige zijn heel onverschillig, een ander begint direct te huilen en weer een ander moet je toch wat meer helpen om te gaan praten. Ik vond dat best knap om te zien dat zo’n voorzitter van de rechters met wie hij of zij dan ook maar voor zijn neus krijgt dat gesprek op gang brengt.

Ja, er zijn rechters die dat heel goed kunnen. Er zijn er ook die denken ‘in godsnaam, laat dit over zijn.’

Je hebt aan de ene kant een stijging van het aantal meldingen en aangiftes. Niet veel meer zaken die op zitting komen. Maar het aantal vrijspraken bij zedenzaken is dubbel zo hoog als gemiddeld bij strafzaken. Dat vind ik gek. Want er is al veel voorselectie gedaan. Van alle zaken die aangifte wordt gedaan, belandt minder dan 25 % bij het Openbaar Ministerie. En daarvan valt ook weer 60 % af. Hoe kan het aantal vrijspraken bij zeden dan toch nog op 19 % uitkomen?

Omdat bij zedenzaken veel meer dan bij andere zaken het bewijs lastig te leveren is. Want een zedenzaak is meestal een op een. En komt meestal pas aan het licht als de sporen al weg zijn. Bij een inbraak kan de politie direct bijkomen en sporen veilig stellen. Bij een moord kan de politie direct komen en sporen veilig stellen.
Onderzoek in zedenzaken laat zien: de vrouw, meestal zijn de slachtoffers vrouwen, gaat gemiddeld pas na zes weken voor het eerst met iemand praten. Dus nog niet eens met de politie. Vaak met iemand uit de eigen omgeving. Dan zijn de sporen gewoon simpelweg meestal weg.
Dus in een zedenzaak moet je het vooral hebben van getuigen. Maar die zijn er meestal niet. Dan moet je het vaak hebben van indirect bewijs. Zo’n meisje kan zeggen ‘ik ben verkracht in een hotelkamer en de receptionist heeft mij huilend naar buiten zien komen. Nou, dan heb je die getuige. Maar ok verder: wat er in die hotelkamer precies is gebeurd, daar is geen bewijs meer van. Als je zes weken later pas naar de politie gaat.

Dat klopt, maar ik vraag me wel af hoe vaak de politie nou echt op de plaats van het delict gaat kijken.

Nou, niet heel vaak. Die zaak waar jij bij bent geweest in december waar de verdachte thuis allemaal kinderen verzorgde; ik ben wel op de locatie geweest. Als je daar rondloopt, dan weet je gewoon: wat dat meisje allemaal beweert kan-niet-kloppen!

Nou, dat bedoel ik. Weliswaar zijn er misschien geen directe sporen meer. Maar je kan soms wel dingen zien op locatie, zoals ‘daar is de deur, die gaat naar die kant open en slachtoffer zegt dit. Dat lijkt niet met elkaar te kloppen. Dat soort dingen. Die kan je nog wel zien.

Dat klopt. Daar zie je dat door capaciteitsproblemen een heleboel zaken niet uitgezocht worden. Zoals je in andere zaken ook ziet. Bijvoorbeeld bij zinloos uitgaansgeweld. Daar zou je ook het liefst willen dat er een buurtonderzoek wordt gedaan en camerabeelden worden veilig gesteld. Dat gebeurt vaak ook niet. Dus heel vaak is het aan het slachtoffer zelf te danken dat er bijvoorbeeld camerabeelden boven water komen. Ik heb vrij recent een vrij heftige zaak gedaan waarbij iemand invalide is geslagen op een uitgaansplein. Zijn vader en moeder zijn de volgende dag de cafés afgegaan.

En niet de politie…

En niet de politie.

U hebt ook wel eens gezegd: het informatief gesprek wat de politie houdt met de aangeefster voordat er een aangifte wordt gedaan kan maar beter vervallen.

Ja, dat klopt.

Ik heb daar gemengde gevoelens bij. In zaken waarbij het gaat om iemand die ten onrechte wordt beschuldigd, kan je door het informatief gesprek en wat daarna bij de aangifte wordt gezegd al inconsistenties tegenkomen die een eerste aanwijzing geven dat zaken niet juist worden voorgesteld. Zodat je als zedenrechercheur kan denken ‘he, dit is toch heel anders, moeten we hier niet eens extra naar kijken? En andere vragen bij gaan stellen.

Ja, maar dat kan je natuurlijk ook doen door iemand na de aangifte nog een keer te horen.

Gebeurt dat vaak?

Meestal wel. Ook omdat de advocaat van de verdachte de aangeefster nog een keer wil horen. Die kan dat vragen.

Je zou ook kunnen doen dat als er tijd vrijkomt als het informatief gesprek niet meer gehouden wordt, de zedenrechercheurs in plaats daarvan een half uurtje op de locatie laten kijken. Zodat ze zich toch een beter beeld kunnen vormen.

Ik ben het wel met je eens. Als je alleen maar politie naar de plaats delict laat gaan als men denkt daar nog sporen te kunnen vinden doe je het onderzoek tekort. Terwijl: dat is nu de gedachte. Dus als jij nu als meisje onder de modder een bureau binnen komt en je zegt ‘ik ben net bij het Amstelstation de bosjes ingesleurd’, dan gaan daar ogenblikkelijk met zwaailichten de mensen van de forensische recherche naar toe.
Maar: als je gewoon keurig geknipt en gewassen binnenkomt en zegt ‘goh, ik ben begin vorige maand daar de bosjes in getrokken.’ Gaan ze er waarschijnlijk niet meer heen.

Terwijl er misschien nog wel iets te vinden is…

Dat is dan de vraag. Of dat bewijstechnisch iets toevoegt. Ik denk dat het vooral iets toevoegt als je ziet dat het verhaal van het slachtoffer niet kan kloppen. Bijvoorbeeld omdat een deur de andere kant opgaat. Zo kan je duizend voorbeelden noemen. Zo wordt er niet gerechercheerd momenteel in ons land.

Een paar jaar geleden sprak ik met Monique Meulemans, zij was lang partner van de ten onrechte beschuldigde man in de Bredase zedenzaak. Zij vertelde ook: de blik is vooral gericht op de puur juridisch-technische vraag: is er wel of niet sprake van aanranding of verkrachting? Echter zij beschreef ook omstandigheden waarin juist de randzaken, zoals het weer, allemaal zaken waren die je kon zien dat die niet konden kloppen.
Als je uit de context van het verhaal zo al vijf, zes zaken tegenkomt die niet kunnen kloppen, dan kan je als recherche toch ook eens gaan denken: zou dat verhaal over de verkrachting zelf dan wel juist zijn?

Het kan de betrouwbaarheid van degene die verklaart aantasten. Of het kan de betrouwbaarheid van de verklaring zelf aantasten. Of allebei. Dat is natuurlijk als je een verdachte bijstaat ook is wat je vaak probeert te doen. In dat opzicht zou je kunnen zeggen dat het feitelijke recherchewerk, of het feitelijke tegenspel. Het feitelijke weerwoord komt van de verdachte of diens raadsman en niet van de politie.

Mijn stelling is dat als wel dat recherchewerk goed wordt gedaan, dat dan de kwaliteit van het onderzoek en ook de slagingskans zal stijgen.

Het zal in ieder geval de waarheidsvinding ten goede komen denk ik. Als je het hebt over prioriteitstelling in zo’n onderzoek, en capaciteitsgebrek, dan ben ik bang dat men te vaak bij de politie zegt ‘dat gaan wij niet meer doen.’ Dat komt de kwaliteit niet ten goede.

Wat mij ook opviel is een vreemd element in de vraagstelling: als de verdachte zegt dat is niet gebeurd, ik heb dat niet gedaan. Dan wordt zowel door de politie, als ook door de rechters, gevraagd: “Waarom denkt u dan dat ze dat zegt?” Op Netflix was een serie over een vals beschuldigde Amerikaanse football speler. Die stelde de vraag: “Waarom moet ik uitleggen waarom zij loog? Het feit is dat ze dat deed.”
Dat vond ik wel een mooi antwoord, maar de onderliggende vraag, dat degene die tot verdachte is gemaakt, zou moeten uitleggen waarom iets niet waar is. Je wordt eigenlijk uitgenodigd om…

… Psycholoog te spelen.

Ja. Dat je in iemands hoofd zou kunnen kijken waarvan je zelf al niet snapt waarom iemand dat allemaal beweerd. Wat draagt zo’n vraag dan bij?

Nou ja, kijk. Er zijn situaties waarbij het denkbaar is dat je een verklaring hebt waarom iemand dat doet. Bijvoorbeeld: ‘Ik heb haar contract niet verlengd. Zij wil mij een hak zetten.’ Of ‘Ik had ruzie met haar broertje.’ Die vraag… ik vind het – om het maar even in zedentermen te zeggen – ook een kutvraag. .
Ik zeg ook heel vaak tegen cliënten: het is maar de vraag of je die vraag moet beantwoorden. Voor je het weet doe je aan ‘victim blaming’ en dan krijg je dat weer over je heen. Een antwoord zou ook kunnen zijn “ik vind het een hele rare vraag. Volgens mij is het aan het Openbaar Ministerie om te bewijzen dat er iets gebeurd is. En niet aan mij. Want eigenlijk vraagt u nu aan mij of ik wil aantonen waarom zij iets vertelt wat niet klopt. Maar ik ben toch onschuldig? Of zie ik dat verkeerd?”
Een beetje gevatte rechter zal dan zeggen: “Meneer, dat is aan mij om te beoordelen, daarom stel ik u die vraag.”

Ik vraag dat ook omdat niet aan de aangeefster wordt gevraagd: “Meneer zegt dat het niet waar is, waarom denkt u dan dat hij dat zegt?”

Het antwoord op die vraag is natuurlijk heel simpel: omdat hij niet veroordeeld wil worden. Het is een disbalans.

Zij krijgt het voordeel van de twijfel ‘jij bent het slachtoffer’. Ook in de Aanwijzing Zeden uit 2016. Daar wordt het slachtofferschap direct aan de aangeefster verleend. In de Aanwijzing Zeden van 2011 waren nog meerdere categorieën. Ik weet niet of u zich die nog voor de geest kunt halen.

Ik denk dat dat het resultaat is van Europese richtlijnen. Die spreken over de slachtofferpresumptie. Net zoals dat we spreken over de onschuldpresumptie. Dat de verdachte voor onschuldig moet worden gehouden, totdat het tegendeel is bewezen. Daar kun je moeite mee hebben, maar dat is wel hoe er Europees over die fenomenen wordt gedacht.
De definitie van wat een slachtoffer is, is voor juristen anders dan voor anderen. Ik snap wel dat het heel vervelend over kan komen voor mensen, maar dat is wel waar wij het nu mee doen in de zittingszaal.

Mijn indruk is dat mannen die ten onrechte verdacht zijn van een zedendelict heel anders reageren dan vrouwen die slachtoffer zijn of beweren slachtoffer te zijn. In de zin van: ook als de man niets heeft gedaan, dat ze er het liefst met bijna niemand over willen praten. Buiten een hele kleine kring.

“Waar rook is, is vuur”, is niet voor niets een heel bekend Nederlands spreekwoord. Men is bang voor een stigma. Dat je verder gebrandmerkt door het leven gaat. Dat zie je ook in het publieke domein bij al die aantijgingen naar mensen dat ze grensoverschrijdend bezig zijn geweest. Mensen weten heel goed dat als je dat roept over iemand dat die beschadigd verder gaat.

Je ziet dat gedrag vaak niet bij vrouwen waarbij twijfels zijn of wat ze zeggen wel klopt. Die eigenen zich juist die slachtofferrol toe.

Ja. Zeker.

Is er nog iets wat u toe wil voegen wat er kan verbeteren voor mannen die ten onrechte worden beschuldigd van een zedendelict?

Op het moment dat je vals wordt beschuldigd, dan is het zaak dat je een aantal dingen goed op een rij hebt. Dat je zorgt voor goede bijstand. Dan bedoel ik niet alleen rechtsbijstand. Maar ook: mentale bijstand. En dat je goed voor je zelf zorgt. Dat je direct, minstens 2, mensen uit je directe sociale omgeving in vertrouwen durft te nemen. En daarop ook durft te vertrouwen dat die jou willen helpen. Dat kan heel moeilijk zijn he? Als je die mensen niet hebt, dan heb je ze niet.
Maar om die last helemaal alleen te dragen is echt heel erg zwaar. Ik heb het regelmatig meegemaakt in zaken. Doe je huiswerk, waar je kan. Ga na: waar ik van wordt beticht, kan ik dat weerleggen. Ook al wordt je geacht onschuldig te zijn: wat je kan weerleggen, onmiddellijk weerleggen. Wijzen op inconsistenties. Zorg dat je een advocaat neemt die wel de moeite neemt om naar de plaats delict te komen als je dat belangrijk vindt. En zoek steun.

Amsterdam, 5 april 2024
© interview door Egbert Born

Gepubliceerd 3 mei 2024