Interview zedenadvocaat Bart Swier deel 2
Interview zedenadvocaat Bart Swier. Deel 2: dubbel zoveel vrijspraak dan bij andere strafzaken.
U staat bekend als zedenadvocaat. Daarnaast bent u ook plaatsvervangend rechter. Hoe lang zit daar tussen, is er een wettelijke termijn voor je hulprechter kan worden? Hoe lang moet je dan advocaat zijn?
Ik ben in 1999 advocaat geworden. En in 2013 rechter-plaatsvervanger zeg ik even uit mijn hoofd.
Moet je dan ook hetzelfde opleidingstraject doorlopen als een rechter?
Nee. Als je fulltime rechter wordt, moet je een langdurige sollicitatieprocedure door. En een opleidingstraject. Dat doen ze niet bij rechtersplaatsvervangers. Waarom niet: de rechtbanken en gerechtshoven werken met rechters-plaatsvervangers omdat ze dat een interessante input vinden. Met mensen uit de rechtspraktijk die geen rechter zijn. Die nemen een blik van buiten mee. Die voor de rechterlijke macht interessant is. In die zin: ‘Wat vindt zo’n rechter-plaatsvervanger nu van zo’n zaak? Waarom zegt de verdachte dit? Waarom doet een advocaat iets? Waarom brengt hij dat naar voren?
Advocaten die als rechter-plaatsvervanger werken kunnen dat heel goed duiden, die kunnen heel goed aangeven en uitleggen waarom een verdachte doet wat ie doet.
Normaal krijgen rechters, behalve in de rechtszaal zelf die verdachten niet te spreken.
Niet buiten de zitting, nee.
Als u optreedt als rechterplaatsvervanger u natuurlijk ook niet, maar als u werkt als advocaat spreekt u wel vaak met de verdachten.
Ja, precies, dat is ook het idee achter een rechter-plaatsvervanger. Dat kan ook prima een hoogleraar zijn. Of iemand die bijvoorbeeld bij het Pieter Baancentrum werkt als jurist.
Dat werkt naar twee kanten, dat is ook mijn nieuwsgierigheid naar dit onderwerp: bent u zelf ook anders naar zaken gaan kijken toen u het vanuit dat perspectief van rechters kwam te zien?
Ja, het nut is natuurlijk als je aan het raadkameren bent en hoort hoe anders rechters tegen zo’n strafzaak aankijken. Dat is nuttige kennis. Je schrijft zelf een concept-vonnis. Dat wordt dan weer gecontroleerd door de andere twee rechters van dat moment. Dat is hartstikke interessant om dan met hen te kunnen overleggen hoe ze naar die strafzaak kijken.
Het Platform Potifar richt zich op valse beschuldigingen bij zedendelicten. In maart was er een artikel op nu.nl. Zij hadden door het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum) in hoeveel zedenzaken in 2021 het tot vrijspraak kwam. In het artikel werd gesteld dat 80 % leidde tot een veroordeling en dat werd getypeerd als hoog. Maar ik had juist zoiets: dan in 20 % niet, dat is nogal hoog. Als bij een bakker 20 % van zijn gebakjes niet deugen, dan is er iets goed mis met dat werk. Hoe kan dat zo hoog zijn? Er is al een hele grote voorselectie bij zedenzaken die niet voor een rechter komen.
Twintig procent lijkt me wel veel. Er is ongeveer 9 % aan vrijspraak hoor.
Dat is juist in algemene zin. Er is gister op de website van Rechtspraak.nl een artikel gepubliceerd dat de vrijspraak in alle zaken van 2021 10 % is. Maar in zedenzaken was het dus veel hoger.
Twintig procent vrijspraak?
Nou, achttien procent vrijspraak en nog 2 % anders. Maar het is dus wel veel hoger dan gemiddeld.
Dat is niet zo raar hoor. Zedenzaken zijn met enige regelmaat moeilijk te bewijzen. Omdat het 1 op 1 situaties zijn. Ik kan me heel goed voorstellen dat je als officier van justitie de handdoek niet al te snel in de ring gooit. Kijk: het openbaar ministerie seponeert echt al enorm veel zedenzaken. Negenenvijftig procent van alle aangiftes wordt geseponeerd. Een gigantisch percentage.
Heel veel sneuvelt al. Dan zijn er ook zaken waarin het steunbewijs er wel is in juridische zin. Maar er is vaak niet heel veel meer bewijs dan de verklaring van de aangeefster. Ik kan me voorstellen dat als je als officier van justitie gelooft dat een aangifte waar is, dat je niet te snel zo’n zaak seponeert. Dan breng je de zaak voor de rechter, maar blijft het altijd de vraag of een rechter daarin meegaat. Het is dus wel logisch dat je wat meer vrijspraak ziet bij zedenzaken.
Ja. Tegelijk is het zo. Ik zou zelf verwachten dat de professionals, dus de optelsom van zedenrechercheurs die een goed dossier moeten leveren en officieren van justitie die weten wat bewijs is… Zij zijn geen leken. Dus als je al twijfelt of een zaak kansrijk is, dan kan het ook zijn dat er geen zedendelict gebeurd is. Die mannen, die dan op die rechtszaak moeten wachten, raken ondertussen wel hun werk kwijt en komen vaak in hele grote geestelijke nood.
Als die later worden vrijgesproken worden maakt wel wat uit, maar hierdoor hebben ze eigenlijk toch al een straf.
U vertelt niets nieuws, ik weet van al mijn cliënten dat ze die procedure als buitengewoon zwaar ervaren. Dit is nou eenmaal het probleem van Nederlandse strafprocedures die lang kunnen duren. Ik ga er wel vanuit dat officieren van justitie alleen maar ergens een zaak van maken als ze denken dat een zaak ook te bewijzen is. De rechters kunnen daar anders over denken.
Ja. Het verschil vond ik wel opvallend groot.
Het hangt ook wel van de officier van justitie af hoor. Er zijn zaken waarvan ik denk: ik snap niet dat je dit voor de rechter brengt, want het is evident niet te bewijzen, zoals de zaak waar we vandaag al over spreken. De overblijfmeester in de Buitenschoolse Opvang. Een volstrekt kansloze zaak.
Nu is er ook een andere kant. U kent waarschijnlijk wel het boek ‘Valse Zeden’ van de strafrechtadvocaat Chris Veraart.
Ja.
Die benoemde eigenlijk vier categorieën van de typering van zedenzaken. Als eerste: de echte zedenzaken. Dan had je wat hij noemde ‘de mislukte vrijage’. En je hebt ook de categorie ‘een valse beschuldiging, waar helemaal niks is gebeurd’.
Bij die laatste categorie bestaat de mogelijkheid dat de tot verdachte gemaakte besluit: ik ga aangifte doen omdat ik vals wordt beschuldigd. Dat gebeurt volgens mij heel zelden.
Dat denk ik ook.
Die aangiftes worden niet apart geregistreerd. De zedenpolitie houdt geen registratie bij van welke aangiftes men denkt dat die vals zijn. Dus vraag ik mij af: waarom niet? Meten is weten en dan kan je ook trends herkennen…
Wat mij betreft zou daar ook veel meer aandacht voor moeten zijn. Er wordt door de politie en het OM al veel te snel gedacht dat die valse aangifte ook niet te bewijzen is. Iemand doet een aangifte van valse aangifte. Men denkt al veel te snel: ‘dat kunnen wij niet bewijzen dat iemand dat opzettelijk heeft gedaan.’
Als je er geen tijd aan besteed om dat te onderzoeken niet…
Klopt.
Een andere strafrechtadvocaat, mr. Korver, heeft mij verteld dat hij in zijn praktijk van twintig jaar advocaat, maar 1 keer heeft meegemaakt dat een vrouw voor het doen van valse aangifte van een zedendelict is veroordeeld. In twintig jaar 1 keer.
Ja, het gebeurt hoogst zelden.
Als ik dat zet naast het gegeven dat mannen jarenlang in de wacht worden gezet na een valse beschuldiging, hun werk kwijt raken en wat al niet meer. Dat voelt voor mij dan heel onevenwichtig.
Dat snap ik. Ik deel de verontrusting dat daar te weinig aandacht voor is.
Je hebt een verschuiving gehad in de Aanwijzing Zeden die vanaf 2011 werd gebruikt en die vanaf 2016 is ingevoerd. In die van 2011 werd het begrip valse aangeefster genoemd. Dat is er in de versie van 2016 uitgeschreven. En is opnieuw geïntroduceerd dat een aangeefster ‘slachtoffer’ is. Maar dat laatste staat eigenlijk helemaal niet vast.
Nee. Ik heb die discussie destijds ook gevolgd en was het niet eens met die wisseling van terminologie. De term slachtoffer impliceert dat je ergens slachtoffer van bent. En dat is nog maar de vraag. U zult het mij zelden over slachtoffers horen hebben, maar altijd over aangeefsters. Je bent denk ik ook heel snel geneigd om mee te gaan in dat verhaal als je die aangeefster continu als slachtoffer moet aanduiden. Ik vond dat een hele ongewenste wijziging.
Is er ook sprake van dat dat weer terug veranderd kan worden?
Dat zie ik niet gebeuren. We leven in een #MeToo tijdperk waarin er enorm veel aandacht is voor slachtoffers. Dat zou regelrecht tegen de tendens ingaan.
Je hebt inderdaad #MeToo en dit jaar nog de TheVoiceOfHolland affaire daarbij. Merkt u sindsdien ook meer onjuiste meldingen? Meldingen die geen aanranding of verkrachting zijn? Is daar een toename zichtbaar?
Nog niet in mijn praktijk, nee. Maar dat er meer meldingen zijn gedaan van zedenzaken, dat staat wel vast.
De opleiding tot zedenrechercheur is afgelopen jaar ingekort van 30 naar 22 weken. En dat is dan deels een praktijkopleiding, dus het aantal uren wat op school wordt besteed aan het fenomeen valse beschuldiging is hooguit enkele uren van die hele opleiding. Maar daarna: als een man aangifte wil doen van een valse beschuldiging van een zedendelict, dan zegt de zedenpolitie: “Daar gaan wij niet over, want dat is geen zedenzaak. Gaat u maar naar de gewone politie.”
Is dat de praktijk?
Ja.
Dat zou mij verbazen. Er zit bijna een logica in dat de zedenpolitie in staat is zo’n zaak uit te rechercheren. Als het gaat om een valse aangifte van een zedendelict.
Ja, dat zou ik ook verwachten. Maar dan wordt gesteld ‘dat is artikelnummer 188 in het wetboek en dat gaat niet over zedenzaken.’
Inhoudelijk ligt het veel meer voor de hand dat de zedenpolitie dat uit rechercheert. Dat verklaart misschien ook waarom er zo weinig mee wordt gedaan met deze valse aangiftes.
© Interview door Egbert Born
Dit is het tweede deel van 3 delen van een lang interview wat Platform Potifar had met strafrecht/zedenadvocaat Bart Swier. Het eerste deel is gepubliceerd op woensdag 14 december. Deel 2 en deel 3 worden gepubliceerd op donderdag 15 en vrijdag 16 december.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!